Cecopria

De in Griekenland inheemse bij behoort ongetwijfeld qua uiterlijke verschijning tot de Carnica; ze werd echter als bijzonder ras erkend omdat ze zich in menig belangrijke eigenschap ervan onderscheidt. Maar ook binnen de grenzen zijn er meerdere ondervormen van dit ras. Volgens onze waarnemingen zijn de variëteiten ten zuiden van het pindusgebergte, van Attika in het zuiden tot de noordelijke grenzen van het land, economisch zowel als voor de teelt het meest waardevol.

Volgens onze ervaringen stamt de beste variëteit van het schiereiland Chalkidike, direkt ten oosten van Saloniki.

Aristoteles merkte in zijn tijd reeds op, dus meer dan 2.000 jaar geleden, dat de minder uniforme Griekse bij meer bleek te presteren dan de uniform donkere variëteit – wat tegenwoordig nog volledig opgaat. Deze bij bezit noch een lichte kleur, noch een uniform uiterlijk, kwesties dus waar vaak waarde aan wordt gehecht. Het uiterlijk van de Cecopria is onaanzienlijk, maar in teeltopzicht en voor de productie vindt de Cecopria nauwelijks haars gelijke. Qua zachtaardigheid is ze gelijk­waardig met de doorsnee Carnica. Qua vruchtbaarheid wordt ze, wanneer ze gekruist wordt, slechts door weinig rassen overtroffen. Gekruist met Buckfast-darren wordt haar zwermtraagheid en volkssterkte door nauwe­lijks een ander ras geëvenaard. Zulke volken bereiken een verbazing­wekkende sterkte, tonen echter geen neiging om vleesvolken te worden, zoals dat anders vaak het geval is. In tegenstelling tot andere vrucht­bare rassen heeft de Cecopria een scherp oog voor huishoudelijk ge­beuren.

Grote vruchtbaarheid zou, als ze niet aan zwermtraagheid gekoppeld zou zijn, geen noemenswaardig voordeel zijn, ten minste niet in onze drachtsituatie, want een ongebreidelde neiging tot zwermen verijdelt iedere praktische waarde van een meer dan gemiddelde vruchtbaarheid. Gebundeld vormen echter vruchtbaarheid en zwermtraagheid de basis voor een ren­dabele bijenhouderij. Ik zie in de koppeling van deze beide primaire belangrijke eigenschappen de eigenlijke waarde voor de teelt van dit ras. De zwermtraagheid dringt immers door, ook in de Fi-kruisingen, ja zelfs in kruisingen met de Carnica.

Naar onze waarnemingen zou de teelt van een zwermtrage Carnica slechts via deze weg mogelijk zijn.

In de ongewenste eigenschappen lijkt de Cecopria op de Anatolica, in het bijzonder in het overmatig gebruik van propolis, de vervaardiging van warbouw en de vlakke, deels grauwe verzegeling van de honing. Deze na­delen zijn bij de Cecopria niet zo sterk ontwikkeld; er zijn zelfs stammen die deze nadelige eigenschappen slechts spaarzaam bezitten. Wat de verzegeling van de honing betreft konden we af en toe bij kruisingen wonderlijk genoeg de ideale verzegeling waarnemen, zoals we deze tot dan toe als het exclusieve voorrecht van de inheemse bij konden waarnemen. Warbouw valt door middel van kruisingen gemakkelijk te voorkomen. Volgens onze ervaringen is de Cecopria erg gevoelig voor inteelt. Daarentegen lijkt ze minder gevoelig voor nosema te zijn, waarschijnlijk ten gevolge van de grote volkssterkte waarmee ze de winter doorkomt. Tekenen van een mijtenbesmetting konden wij nooit bespeuren, daarentegen bij enkele stammen een vatbaarheid voor Schwarzsucht, die in het bij­zonder bij inteelt aan het daglicht treedt. De Cecopria voldoet het beste bij de kruisingsteelt, zowel van vaderszijde als ook van moederszijde. In de raszuivere teelt komen haar waardevolle eigenschappen niet ten volle tot ontplooiing. Er zijn wel rassen en kruisingen die nog meer presteren, maar naar onze ervaringen is deze variëteit buitengewoon veel belovend, speciaal voor de combinatieteelt.

Het was steeds zeer moeilijk eerste klas teeltmateriaal van deze bij te krijgen. We importeerden de eerste moeren van dit ras in het jaar 1952. We hadden ook geluk met de volgende zendingen. In de laatste twintig jaar is de situatie echter belangrijk slechter geworden. Ik was hiervoor in 1952 reeds beducht, toen ik in de noordelijke delen van het land de massale plaatsingen van tienduizenden reisvolken uit alle delen van het land zag. Dit leidt tot een progressieve verbastering van de Cecopria, zoals deze eens in Macedonië werd gevonden.